Loodgieter

door Martin Bril

Martin Bril

Schrijven is een vak. Dat klinkt makkelijk, en voor de hand liggend. Maar waar leer je dat vak? Als je loodgieter wilt worden (daar kun je meer mee verdienen dan met schrijven), is de weg duidelijk: je gaat of bij je vader in de leer, of naar een school die je de basisbeginselen van het loodgieten bijbrengt. Daarna ga je werken voor een baas, die alles van lood en gieten weet, en na een jaar of tien ben je volleerd loodgieter en kan het grote, deels zwarte binnenlopen beginnen.

Voor schrijvers ligt het anders.

In mijn tijd, eind jaren zeventig, was er geen geen opleiding voor. Op de lagere school leerde je het alfabet, op de middelbare school kreeg je een paar leuke boeken mee (Kort Amerikaans, Het Bittere Kruid, Het Behouden Huis) en als je dan nog steeds schrijver wilde worden, ging je Nederlands studeren. Meestal werd je dan leraar. Er zijn heel wat leraren die in hun vrije tijd romans zijn gaan schrijven, vele van die boeken werden ooit ook uitgegeven, maar geen daarvan zal de eeuwigheid ooit halen. Eens een leraar, altijd een leraar.

Dus je wilt schrijver worden.

Hoe, in godsnaam?

Ik zelf wilde al schrijver worden op mijn twaalfde. Toen ik zestien was, wilde ik het nog steeds. Niet dat ik veel schreef, helemaal niet, verre van, ik wilde gewoon schrijver worden – simple comme bonjour. Wie niet, eigenlijk?

Ik werd achttien.

En ging studeren.

Voor schrijver kon je niet studeren. Of het had Nederlands moeten zijn, maar dan werd je dus leraar, of een schrijvende leraar – nog erger. Ik ging dus filosofie studeren. Het idee daarachter was dat het een studie was waar je veel voor moest lezen – en van lezen komt vanzelf schrijven. Dat klinkt gek, in deze moderne tijden, maar het was dertig jaar geleden al waar, en nu nog steeds.

Toch had ik niets aan mijn studie – en ik gaf hem op. Ik wilde leren schrijven. Maar hoe? En waar? Ik had werkelijk geen idee, tot ik per ongeluk een boek over Hollywood en de filmindustrie las – daarin kwam ik ineens, als bij toverslag, schrijvers tegen die vakmatig tegen hun beroep en tegen hun teksten aankeken, die er niet mee zaten als er in hun werk geschrapt werd, die hun verhalen professioneel benaderden.

Hé, film, dacht ik.

En kort daarop deed ik toelatingsexamen tot de Filmacademie in Amsterdam. Eindelijk ging ik leren schrijven. Niet meer dromen op een zolderkamer, niet meer ploeteren aan een roman, nee, gewoon, de hand aan de ploeg, de geheimen leren van een begin, een midden en een einde, van spanning en dialoog.

Niets geleerd op die Academie.

Maar wel een paar mensen ontmoet.

De belangrijkste: Rogier Proper.

Rogier Proper was in de tijd dat ik aan de Filmacademie studeerde een begrip. Hij schreef grote stukken in Vrij Nederland, en hij was betrokken bij het filmblad Skoop. Bovendien was hij de huurbaas van een cameraman in mijn klas, Philip Hering, die op een dag, zonder dat ik het wist, of daar toestemming voor had gegeven, een verhaal van mij aan de huurbaas liet lezen.

Die riep me vervolgens op het matje.

Hij zag iets in het verhaal namelijk, maar er deugde een heleboel niet aan, en om mij volledig te ontmoedigen had hij ook een paar tips en suggesties om het verhaal beter te maken. Dit nu was precies wat ik nooit eerder had meegemaakt, en waar ik om zat te springen. Als ik al zat, trouwens, want ik was in die tijd een springerig type. Van het een kwam het ander, en ik schreef een tweede versie van het verhaal. Nog was Proper niet tevreden; of ik hier en daar nog iets kon bijpunten. Ik wist niet wat ik hoorde, maar ik deed het.

Zo leer je, realiseerde ik me.

Het is, zo wist ik eigenlijk meteen, en zo weet ik nog steeds, een wonderlijke, en misschien wel voorbestemde zaak om iemand tegen te komen waarvan je werkelijk kunt leren. Zo eenvoudig als het klinkt, deze mededeling, zo schaars is de echte leermeester – menig beginnende schrijver zou er, zeker twintig jaar geleden, toen er nog geen Schrijvers Vakschool was, geen Colofon, geen cursus `Hoe leer ik debuteren’™ een moord voor hebben gedaan.

Maar ik had hem dus.

Nu ik eraan terugdenk: ik trok zijn oordeel nooit in twijfel. Ik wilde in hem geloven. Het feit alleen al dat hij ouder was dan ik, ervaren, gepokt en gemazeld, dat was genoeg. Daarbij had hij ook altijd argumenten, maar daar luisterde ik minder naar. Ik wist dat hij meer wist dan ik, en ik vertrouwde daar gewoon op. Achteraf vind ik dat heel bijzonder. Schrijven is een vak, natuurlijk, maar schrijvers moeten elkaar ook liggen.

Wij lagen elkaar.

Tussen de verschillende genre’s heb ik nooit onderscheid gemaakt. Schrijven is schrijven, en schrijven is vooral doorzetten. Als je het even niet weet, schrijf je het telefoonboek over – dan komen er vanzelf ideeën boven. Komen ze niet, dan moet je echt aan jezelf gaan twijfelen. Maar wie geen personage (en potentieel verhaal) ziet bij de naam Rem, Ad – die moet misschien toch echt iets anders gaan doen. Scenario’s, verhalen, columns, romans, liedjes – schrijven is schrijven en schrijven is werken. De enige van wie je dat kunt leren is van een professional, van een man die van schrijven zijn leven heeft gemaakt. Voor een beginnend schrijver is het contact en de vriendschap met een leermeester van groot en essentieel belang. Daarom ook ben ik zo blij met dit boek: eindelijk deelt Rogier Proper zijn kennis, en humor, met anderen. Een beetje jaloers ben ik ook wel: ik had hem liever voor mezelf gehouden.

Martin Bril

Geplaatst op 11 januari 2009 om 21:13.
Print dit bericht